Fabel van de mier

Het miertje had geen hoop meer, geen enkele hoop.
Een woeste storm had haar hoop de grond ingeslagen en doen uiteenvallen.
Er restte een wanordelijke bende van takjes en naaldjes… een wanhoop van jewelste.
Een groepje mieren was gaan jeremiëren dat het een straf was van een klein mierengodje, omdat ze een hoop hele kleine zonden hadden begaan.
Het ene miertje vond het zonde van de tijd om zichzelf daarmee te straffen.

Hopeloos was het miertje in de puinhoop blijven zitten tot iedereen verdwenen was.
Nu heeft één klein miertje op zich weinig hoop, vanwege haar summiere afmetingen.
Maar samen met duizenden miertjes leek de hoop tenminste nog wat voor te stellen.
Waar ze al die tijd feitelijk op hadden gehoopt, wist ze niet zo goed.
Nu was de vraag: is er nog leven na de hoop?

Het was een vage hoop geweest op verbetering, hoop op verandering, hoop op vermeerdering en misschien wel hoop op vereeuwiging.
Maar wat moest je met beter als het in feite nu al goed was, en wat met verandering als het al werkt?
Wat moet je met nog meer als je al genoeg hebt?

Na een paar hopeloze dagen was het miertje eigenlijk wel opgelucht om niet meer te hoeven hopen op iets vaags van buitenaf…
Ze hoefde niets meer te verwachten, niet meer te wachten op iets wat misschien toch nooit zou komen.
Hoop leek nog het meest op uitstel.
Eigenlijk was die hele hoop een hoop ballast die ze kwijt was.

Vooral dat voortduren zonder einde, dat leek haar helemaal het einde.
Vanaf nu zou ze er voortdurend op letten of het er nog was.
Steeds lette ze goed op…
En het duurde…
Het duurde voortdurend voort…
Het duurde voort, in ieder geval tot dit laatste woord.

Wanneer u als lezer blijft opletten, zult u eveneens opmerken dat het voortdurend voortduurt…
Het miraculeuze leven na de hoop.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *