Fabel van de stroomboom

In onze achtertuin is een windmolen geplant.
Een boomstam van 40 meter hoog met een dikke helwitte bast.
De bloembladen van de rotor zijn zeker vijftien meter lang.

Hoge bomen vangen veel wind, de meeste wind vangen de hoogsten. Hoge omen denken zo de meeste stroom te kunnen oogsten.
De windboom is geworteld in een betonnen stronk van acht bij acht.

De hoge omen hebben een heel park bedacht, niet om in te wandelen, maar om in gratis wind te handelen, achter een laptop in een kantoorflat.
Een wit bos voor groene stroom uit de blauwe lucht, code rood.

Je moet er wel van houden want het is zo goed, zo groen en zo wit.
Toch houden wij meer van mooie schoonheid.
Schoonheid die wegvalt in de omgeving.
Het meer dan de som der delen.
Daar zwemmen wij graag in.

Langs de trap binnenin de stam klom ik omhoog naar het rotorhuis.
Het was een flinke caravan daarboven, vol met slimme technologie, zo legde de onderhoudsmonteur trots aan mij uit, deskundig op een detail.
Hij begreep het zelf ook niet allemaal.
Wat hij als bewijs leek te zien van hoe slim het allemaal wel niet was.
Het gonsde daarbinnen als een gigantische hommel.

Met mijn vingers in mijn oren, kijkend vanuit het ene kleine raampje beleefde ik mooie schoonheid, een prachtig vrij uitzicht.

Dat is je blinde vlek bewust gebruiken.
Je gaat ergens helemaal in en je ziet het niet meer.
De witte boom is verdwenen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *