Fabel van de zeehond


Onze hond is een zeehond, net uit zee aan land gekropen.
Het wonder van de evolutie heeft ons ingepalmd met zijn onverwoestbare lach.
Op het strand is hij in zijn element, het beste van twee werelden.
De zee en het vaste land.
Dat grensgebied herinnert hem aan zijn afkomst.
Zo te zien is hij er erg mee ingenomen.

Voldaan overziet hij zijn jachtgebied.
De prooi van zijn dromen is een teefje, kinderen geen bezwaar.
Onze hond heeft, in onze ogen, de volgende stap in de evolutie gezet.
Hij heeft lachspieren ontwikkeld.
Bij zijn nazaten zullen deze spieren aangeboren zijn als vast repertoire van de genen.

Kan een hond lachen?
In onze ogen wel, het werkt in ieder geval op onze lachspieren.
Waarom zou een hond lachen?
Wij zijn er empirisch van overtuigd dat hij om ons lacht.
Om hoe hij ons steeds van de sokken praat met zijn charmante lichaamstaal.
Hoe hij ons weet te bewegen om hem uit te laten en zijn ondoorgrondelijke geurwegen te volgen.
Hij lacht om hoe onbeholpen wij apporteren; steeds gooien wij de prooi weg, nooit zullen we het leren.
Als dat hondenhumor is, dan is het plezier geheel wederzijds.

Had Darwin hierom kunnen lachen?
Of dacht hij in alle ernst dat de evolutie van de mens ligt in het determineren?
Dan zou determinatie het eindstation zijn.
Dat is op zich een lachwekkend idee, omdat evolutie juist het ontsnappen aan definitieve definities is.

Elke soort schept zich voort.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *