Familiebanden


Ze waren nooit thuis.
Altijd maar onderweg van A naar B; willoos werd hun leven geleefd, gestuurd door het lot.
B kon van alles zijn, maar A lag onwrikbaar vast als vertrekpunt.
De familie Band had levenslang in het vervoer gezeten, nu waren ze uitgewerkt en lek.
Ooit reden ze samen over Gods ondoorgrondelijke wegen heen en weer.
Hun profiel was inmiddels totaal weggesleten; dat lag dun uitgespreid over het verstrekkende asfalt.
Ze konden rusten, voldaan na al die gevreten kilometers.
Weg van de geur van verbrand rubber.

De oudste vier kinderen waren automatisch in de sporen van hun ouders getreden.
Alleen het vijfde kind wilde zijn eigen weg gaan.
Hij droomde van het onbekende en het doelloze.
Zijn broers vonden dat nietsnuttig, hun opgeblazen broer had het hoog in zijn bol.
De familie verbande hem uit de familiekring.

Op zekere dag klapte hij.
Te hard opgepompt, niet meer te plakken.
De jaren daarop gaf hij zich over aan bandeloos gedrag.
In de haven vond hij tenslotte een vaste betrekking, hangend aan de kade als buffer tussen wal en schip.
Daar voelde hij voor het eerst een thuis.
Het ene na het andere schip zocht hem daar op, terwijl hij doelloos bungelde.

Jaren later vond hereniging plaats.
Aangetrokken door onzichtbare familiebanden kwamen ze weer samen.
Verbonden door dezelfde rubberen ziel, stug en onvermurwbaar.
De spanning was weg.

Hij vertelde over overzeese werelddelen.
Verhalen die schepen hem hadden toevertrouwd met hun kreunende metalen stemmen, al schurend langs de kade.
Ademloos luisterden de familieleden naar de exotische avonturen.
Ze verwonderden zich over de plaatsen waar hij allemaal geweest moest zijn, zelfs de geuren meenden ze te ruiken.
Hij nodigde de familie uit om eens aan te monsteren op een bevriend schip, om zelf…
Ze huiverden al bij het idee alleen, maar de band was hersteld.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *