Fijnbesnaard brandhout

Pollice Grosso heeft, behalve van het feit dat hij nooit de piano heeft leren bespelen, nergens spijt van.
Pianoklank is het enige waarvoor hij zijn verhalen voor zou willen inruilen.
Dat hij geen boek kan lezen kan hem niets schelen, maar verhalen kunnen spelen met pianoklanken dat leek hem ultiem.
In Ligurië ontmoette hij de blinde pianist, Ventoresa, de man zonder voornaam, die al tastend zijn weg zocht over het klavier.
Pollice genoot van de pianofabels, spelenderwijs ging Ventoresa soms een straatje om, stootte zich aan dissonanten die dan mooi oplosten in transponerende harmoniën, of hij schetste klankschappen met vergezichten van episch melodische reizen, soms verliet hij zelfs de aardbodem om kosmische klankwerelden te bezoeken.
Soms zag Pollice in Ventoresa een schrijver die de piano als typmachine gebruikte om kosmische boodschappen de ether in te zenden, om zijn bovenaardse zielsverwanten te contacten.

Een verteller bespeelt geen instrument, het publiek is zijn instrument, je weet nooit hoe je verhaal weerklank vindt, welk register zal resoneren.
Als violist speel je op je eigen instrument, maar een pianist weet nooit in welke staat hij zijn bruikleeninstrument aantreft.
Het publiek is eveneens een bruikleeninstrument, van wisselende kwaliteit.
De ene keer is het in goede stemming, de andere keer kunnen er zwevende toonhoogtes in zitten of erger een wolfskwint.
Pollice bespeelde elk publiek, ongeacht in welke staat…

Een pianist is instrumenteel gezien een soort zwerver.
Verweesd reist hij rond, langs zijn vele scharrelpiano’s in soms obscure ruimtes.
De liefde van zijn leven, een volmaakt instrument, ontmoet hij zelden en als hij pech heeft, nooit.
Ventoresa verstond de kunst om zelfs op een besnaard stuk brandhout nog muziek te toveren.
Hij stemde als het ware zijn muziek af op de piano, het klonk alsof iedere valse toon precies zo bedoeld was.

Ventoresa had Pollice eens les gegeven.
De blinde meester had zijn hand gepakt, gekneed, gevormd, op het klavier geplaatst, zijn vingers bewogen.
Pollice had zijn ogen maar dichtgedaan om het nog beter te voelen, een heerlijke massage.
Hij voelde hoe zijn vingers zacht de toetsen streelden,
piano e lento.
De blinde meester had zijn hand losgelaten en de vingers waren vanzelf doorgegaan met spelen, alsof hij zweefde boven een zonovergoten landschap, hemels.
“Wandel maar verder, moedigde de meester hem aan, je vindt je weg vanzelf”
Dat was zijn eerste en laatste les geweest.
“De rest is vaak spelen, en vooral veel”, had Ventoresa gezegd.
Helaas kwam hij niet veel piano’s tegen zodat er niets van spelen kwam.
Wel bezocht hij zo vaak het kon zijn zielsverwant.
Zijn blinde vriend kon geen noot lezen, Pollice geen letter.
Ze wisselden verhalen uit, soms traden ze samen op, zachte muziek stroomde dan onder het verhaal door als een ondergrondse rivier.

Ventoresa had zelf nooit les ontvangen.
Als kind ontdekte hij dat de piano was het eerste dode ding was dat tot hem sprak nog voor hij zelf leerde praten.
De toetsen hadden hem één voor één hun verhaal aan hem toevertrouwd, die verhalen koesterde hij.
Hun gesprek ging dagelijks verder, noot voor noot.
“De dingen vertellen vanzelf hun verhaal, als je maar lang genoeg luistert ontdek je dat er geen dode dingen zijn”

Hoe Ventoresa zonder voornaam kwam te zitten een andere keer.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *