Je kent vast wel het verschijnsel dat je oog in oog staat met iemand, die je dan min of meer verwijtend vraagt waarom je hem aankijkt?
Dan zeg je: ‘Maar u kijkt mij toch ook aan?’
Wie kijkt nu wie aan of wat kijkt naar wat?
Zo kijk je naar ‘de dingen’ ,maar zie je ook dat de dingen terugkijken? Valt het niet op dat ze een eigen gezicht en gezichtspunt hebben ,een eigen gelaatsuitdrukking, weliswaar geen menselijk gezicht, maar hoe menselijk is zo’n menselijk gezicht trouwens? Ten aanzien van de dingen kijkt de mens vaak superieur onverschillig. Menselijke blikken kijken meestal op de dingen neer, als op vervangbare, inwisselbare, dode objecten. Dingen kijken daarentegen op tegen mensen, ze bewonderen de mens als een eigenaardig fenomeen met het vermogen te bezielen.
De gelaatstrekken van een stoel zijn weer anders dan die van de schemerlamp, een kiezelsteen of de koelkast. Een boek of een potlood heeft weer een heel ander gezicht, het tapijt weer een ander. Bij de uitdrukking: ‘je hebt mensen en potloden’, voelde ik mij altijd meer verwant aan het potlood. Zo bekeken is de wereld vol van gezichten. Over het algemeen kijken de dingen gelaten, alsof ze zich permanent bezinnen. Wellicht is reflectie niets anders dan dat de dingen bij jou naar binnenkijken door het dakraampje van je bovenkamer. Ze zijn buiten gewoon nieuwsgierig en ze hebben mogelijk iets te zeggen.
Wat bezielt de wereld toch? Het leeft maar raak, het bergt, het riviert, het glijdt, het schuurt, het boomt, het menst, het plant, het diert, het zielt…het dingt van jewelste!
Potloden tekenen van alles, schetsen speelse mogelijkheden en betekenissen.