Barvo had de overdosis zo op het eerste gezicht overleefd, al knipperde hij permanent met zijn wimpers en brabbelde wartaal. We moesten vertrekken. Ik beloofde hem in veiligheid te brengen als hij zich stil wist te houden. Uit zijn zwijgen maakte ik op dat hij mij begrepen had, zodat ik de koffer kon sluiten. Onze nachtelijke vlucht per trein verliep op rolletjes. De cellokoffer had ik van mijn oude rolschaatsen voorzien zodat ik hem niet hoefde te tillen. Vader Beusgard had dankzij zijn postale contacten voor ons een plek in de nachtposttrein geregeld richting Fins Lapland. We zaten tussen de brieven en postpakketten. Om de tijd te verluchtigen opende vader wat brieven en las ze hardop voor. Ademloos luisterde ik en vreemd genoeg leken de brieven op elkaar te reageren en samen een verhaal te vormen. Langzaam begon ik mijn vader beter te begrijpen…het leven als feuilleton in briefvorm …vooral de zaken die verzwegen werden gaven vorm aan het grote verhaal. Het verhaal van het ongeschreven leven, de enige echte levende roman…was dat ook de de zevende literaire wet van Barvo;…”Het verzwegene is het skelet van de verhaalkunst?”. De monotone cadans van de treinwagons overstemde het gestommel in de cellokoffer. Vader ging helemaal op in ‘zijn’ brievenroman, na het lezen plakte hij ze met bruine plakstroken dicht. De mensen waren er zo aan gewend dat de geheime dienst hun post opende en weer met lompe discretie verzegelde. Wie een ongeopende brief ontving voelde zich soms niet helemaal serieus genomen door het heersende regime.
Na uren liep de trein het grensstation binnen waar we piepend en knarsend tot stilstand kwamen. In de nachtelijke stilte klonk koffergestommel, het was nu niet meer te ontkennen. Vader keek mij aan en vroeg: ‘Wat heb je in de koffer meegenomen, het is toch niet Belko, Momzi’s Wolfshond?’
Ik kon niets uitbrengen, nog nooit had ik succesvol tegen mijn vader gelogen en dat het een hoger doel diende… hoe kon ik dat geloofwaardig maken?’
‘Maak hem open, voordat dat arme dier stikt!’
Voorzichtig maakte ik het slot open die de kist verzegelde…ik opende de deksel.
Geen geblaf…want daar lag Barvo met schuimvlokken om zijn mond. Vader was verbijsterd.
‘Wie is dit in, heb jij hem in die koffer gepropt?…idioot!’
Het kostte veel moeite om mijn vader te kalmeren en uit te leggen dat ik een heldendaad aan het plegen was: ‘Dit is nu de grote Barvo Vorelsmani, het genie dat
Parkietenvlees heeft gebaard…zelfverkozen analfabeet…geheugenkunstenaar…vrijwel blind en bovendien begiftigd met echolocatie!’
Het duizelde mijn vader door mijn overspannen inleiding over mijn literaire mentor.
Barvo zat inmiddels te beven, zittend op een postpakket.
Hij prevelde onverstaanbare zinsdelen.
‘Geef hem iets te drinken, die arme ziel is helemaal verstijfd in die koffer!’
Na het drinken sperde Barvo zijn ogen wijd open en begon weer met zijn wimpers te knipperen. ‘Pak een pen, vader’ , riep ik , ‘hij gaat weer dicteren!’
Mijn vader pakte onmiddellijk wat brieven en zat met zijn vulpen paraat.
Vorelsmani citeerde nu met heldere stem, zin voor zin, in een lyrisch metrum,
soms klonken zijn stembuigingen als muziek;
….Orthopedisch gebak…laarzen vertrappen met automatisch gemak…vermalen molenstenen als beschuit…al wat leeft rest niets dan beven…orthopedisch gehakt met kruit gekruid…het marcheert over bevleesde wegen…een perverse wijze van voortbewegen…
zo ging Vorelsmani maar door to het stopte net als de trein. We waren gearriveerd, maar waar?
Vader Beusgard keek mij wanhopig aan en fluisterde:’die arme ziel is helemaal krankjorum geworden van die flacon…hij kraamt gruwelijke waanzin uit!’
‘Niet te snel oordelen vader’ ,wierp ik tegen, ‘wellicht is het ruwe, nog onbewerkte poëzie…dat slaapmiddel heeft een poëtische ader blootgelegd!’ Mijn vader keek vreemd op, hij had nog nooit over poëtische mijnbouw gehoord.