Genen9 (Kist)

Ik had net Barvo in de cellokist weggemoffeld toen moeder Wami mijn schuilplaats binnendrong.
‘Heb jij die kamferstank op je geweten?’ ,vroeg ze mij terwijl ze met geloken oogleden de stilstaande lucht opsnoof. ‘En ik ruik er nog iets anders doorheen, wat is dat voor vreemd aroma?’
Ik verklaarde koeltjes dat het tegen de motten was die het behang wegknaagden…en die vreemde geur, ‘Komt die damp niet uit de oude koffer van opa Darpo?’ , vroeg ze.
‘Daar ligt toch zijn cello in!’ ,
Wami moest nodig op pad voor een bevalling, dan haalde ze meteen een frisse neus.
Wat moest ik nu? De muren van mijn bovenkamer doorbreken, mijn vloer slopen om de diepte in te gaan? Moesten er eerst ruimtes doorgebroken worden voor je aan echt schrijven toe kon komen?
Ik keek naar de cellokist waar Vorelsmani in lag. Was hij wellicht een gevaarlijke gek of toch een geniaal schrijfbeest, met een legendarisch geheugen? Ik wist het oprecht niet meer. En waarom zou hij niet beiden kunnen zijn, tegelijkertijd?
Parkietenvlees was het meest meeslepende wat ik ooit gelezen had.
Overdonderend wat die hoofdpersoon allemaal niet mee had gemaakt. Hoe zou ik ooit zoiets kunnen evenaren als ik zelf nooit iets meemaakte hier achter het behang? Ik, man zonder geschiedenis, welbeschouwd had ik nog niets om over te schrijven.
Behalve dat ik tussen mijn schrijfobsessie heimelijk droomde van juffrouw Wasselgenk,
Zou zij mij niet van ervaringsfeiten kunnen voorzien, belevenissen, gebeurtenissen?
Natuurlijk zou ze dat kunnen, maar wat had ik haar te bieden, hooguit een toekomstige vereeuwiging in mijn epos. Hoe zou ik dat voor haar aannemelijk kunnen maken, verleiding, gouden bergen? Hoe dan ook, een overmatige hoeveelheid bluf zou ik moeten inzetten om haar te kunnen winnen. Onwillekeurig werd ik herinnerd aan de eerste literaire wet van Vorelsmani: “Wat je ook verzint, fabuleert, je zult er eerst zelf heilig in moeten geloven, alsof je het zeker weet, dat is de kerosine van de overtuigingskracht, verbluffend, het geeft je verbeelding vleugels. En degenen die je ermee weet aan te steken ziet ze eveneens vliegen”
Er werd zachtjes aangeklopt, ik liep naar de verborgen deur, gluurde door een kier.
Er was niemand. Weer werd er geklopt, nu dringender. Het kwam uit de kist. Barvo wilde er uit. Hij keek mij bezeten en dwingend in de ogen , ‘Je moet mij helpen, ik heb zojuist in de kist een nieuw hoofdstuk geschreven…als je een schrijfmachine hebt citeer ik het!’
‘Ik heb hier alleen maar een potlood en oude partijnotulen’ ,zei ik verontschuldigend.
‘Ook goed… hier komt de openingszin!’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *