Achter het behang kwam ik er maar niet uit hoe ik het panorama van mijn bovenkamer kon vergroten. Wie moest ik raadplegen. Waar hadden mijn schuchtere pogingen om te gaan schrijven nu al niet toe geleid…huisarrest, nog geen schrijver en dan al in ballingschap. De enige die mij kon helpen was Barvo, maar hoe kon ik mijn literair mentor bereiken. Ik besloot onze dienstbode Wasil om te kopen om bij de Fourai-kiosk nabij de Vezilsbrug navraag te doen naar Vorelsmani. Wat wist ik eigenlijk van Barvo? Ik wist niet eens waar hij woonde. Vaak had ik hem uitgenodigd bij ons thuis, maar dat kwam er nooit van. Graag had ik hem destijds aan mijn ouders voorgesteld zo had hij mij begeesterd. Wasil was echter totaal overstuur terug gekomen. De revolutionaire garde zat achter Vorelsmani aan. Ze hadden Wasil bruut ondervraagd toen hij bij de Fourai-kiosk terloops informeerde naar de beroemde schrijver van de opruiende roman. Het aanvankelijke meesterwerk was plots in ongenade gevallen. Het volk zat niet op ‘Parkietenvlees’ te wachten. De garde wist veel beter wat het volk nodig had.
De volgende nacht, ik had daar achter het behang geen besef meer van dag en nacht,
werd er gebeld. Mijn ouders sliepen door het gebel heen, maar Wasil had voorzichtig door de brievenbusgleuf gekeken en slaperig gevraagd naar wie daar belde.
‘Ik ben een vriend van de jonge Beusgard’ ,had een uitgeputte stem gefluisterd.
Toen Wasil de deur opende zag hij de gedaante van een oud vrouwtje, slecht geschoren. Had Barvo mijn lokroep telepathisch ontvangen?
Ik herkende hem bijna niet terug, zijn sik en gedistingeerde puntsnor, resultaat van jarenlange koestering waren van zijn gezicht verdwenen. Zijn haar zat in een knotje samengebald. Vrouwenkleren hadden hem uit handen van de garde gered.
Of hij zolang de revolutie duurde even bij mij kon onderduiken? Natuurlijk zei ik meteen
ruimhartig ja op zijn verzoek, zo blij was ik om hem weer te zien. Niet wetend wat de consequenties zouden zijn. Hoe verborg ik hem voor de scherpe blik en vooral neus van moeder Wami. Barvo stonk immers als een bronstige eland in de rui.
In de voorraadkast vond ik kamferolie en vroeg Barvo om zich hiermee in te smeren om de ergste stank te overstemmen. Hij kon slapen in een lege cellokoffer achterin de behanggang waar niemand ooit kwam. In de koffer viel hij subiet in slaap, uitgeput.
De volgende ochtend was hij goed te spreken en dankbaar voor het onderdak.
‘Kan ik je nog ergens mee helpen om je schrijfaspiraties te verwezenlijken’? , bood hij fideel aan. Ik legde hem mijn probleem van het ontbrekende raamwerk voor.
Vorelsmani barstte in een hoofdschuddend uit in gelach.
‘Hoezo een raam, je rost elke muur eruit waar je tegen aan loopt… dan krijg je pas uitzicht, wat dacht je nou?….alle denkbare muren van je bovenkamer moeten
tegen de vlakte Beusgard…alleen dan kan het dak eraf, snap je?’
‘Maar Barvo!’ , verweerde ik mij ‘…en de vloer dan?’
‘Vloer?…welke vloer, welke schrijver heeft er nu een vloer in zijn bovenkamer?…je moet toch ten alle tijde overal meteen de diepte in kunnen…noem ze mij, die schrijvers die hun bovenkamer ommuren en er vloeren in storten… slaapverwekkende boeken schrijven ze….nooit gaat het dak eraf!’
Barvo was uitgetierd. Ik zat bij te komen van zijn college en probeerde het vergeefs op een rijtje te krijgen. In de kamer hoorde ik moeder Wami roepen: ‘Waarom stinkt het hier zo naar kamfer?’