Hoon

We belden nog lang in telefooncellen met kwartjes. Later kregen we pas een huistelefoon. Als je iemand niet langer wilde spreken waren gewoon opeens je kwartjes op. Mijn Rotterdamse vader noemde de telefoon vaak een “lulijzer”. Waarom weet ik niet. Jargon? Misschien om aan te duiden dat er door dat ding meer geluld werd dan gesproken?  “Niet poetsen maar lullen!”
Hij hield er soms van om bepaalde iemanden aan het lijntje te houden, bij wijze van afhaken. Bijvoorbeeld: bij de eindeloze monologen van onze praatzieke Amsterdamse tante, die eindeloos hengelde naar aandacht. Hij legde de bakelieten hoorn dan met een veelbetekenende grijns neer op de toonbank van de winkel waar hij stond, schonk rustig een kop koffie in, serveerde er een koekje bij, merkte met de hand op de hoorn op dat het lekker weer was binnen en nam dan de hoorn weer op om zijn gespeelde interesse te tonen.
“O, ja, meen je dat echt?…dat meen je niet…wat zei je nou, je viel even weg…er zat een storing op de lijn…je hebt groot gelijk…het moet toch niet gekker worden.”
Daar zat je dan bij als kind. Een praktijkles: afhaken voor gevorderden.
De babbelzieke tante merkte niets van mijn afhakende vader.
Als haar zus, mijn moeder dus, wel eens iets onwelgevalligs zei, kon mijn vader haar op Rotterdams honende toon jennen: “Hoort haar nou, ze zeit wat… en ze draait zich om en ze zeit nog es wat!”   
Misschien is hoon wel het meest kenmerkende aan deze ongelikte berentaal. Al kan Rotterdams ook verdomd poëtisch zijn.
Als er een gozert overleden is: “Hij hep nou een tuin op z’n buik”

One thought on “Hoon

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *