De keiharde gedachte in dit gedicht
slaat als een meteoor ‘n denkbeeldig gat in je schedelgewelf
Hoe kan ‘n gedachte, zachter is dan een verdampende wolkenvacht, zo’n zelfbedacht gat slaan en wie kan het dichten?
Dit dichterlijk gat vervult onze ziel.
Waarvandaan kwam deze denkbeeldige meteoor die zo dwars door je poëtische plafond is gegaan?
Kwam het voort uit die kosmische kracht van de eigen waan, ‘n enkel magisch toverwoord?
Komt het voort het uit die komische macht die simultaan echt en waan ongestoord naast elkaar laat bestaan?
Wat is dat gene dat zo onbedaarlijk om zichzelf lacht?
Is het dit zwarte licht van wakkere nacht dat immer heeft geschenen?
Een meteoor die er nooit was kan toch onmogelijk verdwijnen.
Dit poëtische gat was er al ruim voordat ruimte werd geboren.