Nederland draagt soms, tegen de avond, een imposant bergmassief.
Het ligt altijd in de verste verte.
Een fel licht tekent scherp de contouren af van het weidse gebergte.
Opeens heeft het landschap iets dramatisch.
Het anders zo ontnuchterende platte land ligt in een diep dal.
De bergen lijken bebost, het lanschap krijgt een frons.
Iets onbekends is geland, wat huist daar allemaal in die bergen?
Ontnuchterd door het achteromkijken zie ik nu het donkerblauwgrijze wolkenmassief.
Te zware wolken die rust zoeken na het eindeloze gejaag in het hemelruim.
Het is meestal tegen zonsondergang en windstil.
Een zonzinkende atmosfeer.
’s Nachts droom je over bergen.
Al klimmend besef je stilaan dat je de duistere wolk van de slaap in wandelt: een hele klim.
In bed hang je veilig tegen een matraswand.
Je geeft je over aan het slaapgebergte, dat donkere mysterie waarin het onbekende huist.
’s Morgens is het gebergte opgelost in de lege, vlakke horizon.
Het land heeft het alleen maar gedroomd.
De verste verte is het zinnebeeld van toekomst.
De horizon ligt echter onder je voeten.