Wonderhond Bor,
wij waren honden onder elkaar,
verstonden ons in een oogwenk.
hij leende mij zijn naam uit
als dekmantel
‘Bor van Geenen’.
onder die naam lieten we
op deze aardse jachtvelden
geurvlaggen na op alle muren
en pispaaltjes bij wijze van grafitti.
ruiken is geuren lezen.
de wereld walmt van verhalen,
van lichaamstalige poëzie.
nooit vergeten we zijn gedicht
in het nog gave gazon
van het Amsterdamse bos:
Bor liet zijn lichaamstaal spreken,
groef daar ‘in no time’ een gat
waar hij zelf precies in paste,
verwoed alsof hij daar een schat
vermoedde, het gat ligt er nog,
in onze warme herinnering
een gat dat nooit wordt gedicht.