Osman Zöbel

Osman Zöbel was vriendelijk en innemend.
Zijn rigoureuze openheid maakte echter dat men hem op een zekere afstand hield.
Osman merkte vaak dingen op waar men van schrok, alleen oude bomen, vooral oude eiken en beuken konden zijn opmerkingsgave wel waarderen, soms ruiste een hele beukenlaan als Osman voorbij kwam.
Of een oude muur die alles hoorde voorbij komen en door een lichtval van kleur veranderde.
In menselijk gezelschap hield hij zich op de hoogte door zich op de vlakte houden, hij werd zelf een luisterende muur.
Zijn uiterlijk was altijd verzorgd, kleding heel en schoon, hij combineerde onuitgesproken tinten, die samen de uitwerking hadden van een schutkleur.
Ongeacht de achtergrond leek Osman Zöbel op den duur op te lossen in zijn omgeving.
Er viel eigenlijk niets speciaals op hem aan op te merken of het zou juist dat kenmerkloze zijn.

Dit maakte hem voor sommige mensen verdacht, men vermoedde een geheim agent achter die facade van onopvallendheid, een stille, een spion…
Waar hij van leefde werd nooit duidelijk, er waren vage geruchten.
Hij zou een fortuin hebben geërfd of anoniem in de beurshandel speculeren.
Het leek dat hij van de wind leefde maar daarvoor was hij niet frivool genoeg.
Grote zaken betrad hij lichtvoetig, details behandelde hij in volle ernst alsof zijn leven ervan afhing.
De dood, om maar een grote zaak te noemen, beschouwde Osman onder ons gesproken en gezwegen als een van de best uitgevoerde illusies.
Je wist dat het een trucage was, al kon je de vinger er niet achter krijgen.
Dat de verpakking van de ziel vakkundig werd weggetoverd maakte voor Osman de ziel alleen maar meer aanwezig en wel dankzij de kleinste details.
In die zin zag hij een grote overeenkomst met die andere grootheid die de neiging had zich te verschuilen naarmate je er meer over sprak, zo verlegen dat alleen totale negatie als uitnodiging kon dienen.
Het was zomaar begonnen na de verdwijning van het lichaam van zijn jongere broer Nusrat.
In de kleinste details begon de ziel van Nusrat tegen hem te spreken.
Een blad dat trilde, een lichtval op een bloem vlak voordat de blaadjes vielen, de vreemde geur, een woord waar hij niet op kon komen, de smaak van sneeuw, een pluisje op zijn vest, een vlek in het tapijt.
Het gaf hem een warme golvende gloed in de hartstreek alsof alle zielen zich daar verzamelden.
In de combinaties van dergelijke sensaties sprak Nusrat’s ziel boekdelen tot zijn broer.
Osman sprak terug in gebaren, rituelen, hij neuriede wijsjes, sloot zijn ogen om beter te zien.

Waar anderen vluchtig aan voorbij gingen daar zag Osman betekenissen opgloeien als vuurvliegjes in de nacht van onverschilligheid.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *