Laatst kwam zich
de zelfkennis tegen
starend in ‘n etalage,
die ouwe kennis
zag geen uitgestalde dingen,
maar keek met lege pupillen
dwars door mij en alles heen…
zicht zag zich in de weerspiegel.
God, wat heeft ons gelachen,
om niets… niets in het bijzonder….
Geen vage kennis, allerminst,
niets is bepaald niet vaag,
maar des te meer geladen
met de ongrijpbare humor
van het niet zijn…
en het onverwoestbare
benul daarvan.
Bodemloze bestaansgrond
de zelfkennis tegen
starend in ‘n etalage,
die ouwe kennis
zag geen uitgestalde dingen,
maar keek met lege pupillen
dwars door mij en alles heen…
zicht zag zich in de weerspiegel.
God, wat heeft ons gelachen,
om niets… niets in het bijzonder….
Geen vage kennis, allerminst,
niets is bepaald niet vaag,
maar des te meer geladen
met de ongrijpbare humor
van het niet zijn…
en het onverwoestbare
benul daarvan.
Bodemloze bestaansgrond
waar zinleving
een zalige vrije val is,
een geestige vorm van vliegen….
Zelfkennis is die gene,
niemand
een zalige vrije val is,
een geestige vorm van vliegen….
Zelfkennis is die gene,
niemand
in niemandsland
Op vleugels van de lach
buikschuddend zwevend
op de thermiek van het niets.
Op vleugels van de lach
buikschuddend zwevend
op de thermiek van het niets.
Niets, wind van het zijn.