Pablo Casals
groef als notenarcheoloog,
met zijn pijp en in zijn eentje,
de reeds vergeten cellosuites van Bach op,
ze lagen onder het stof van eeuwen.
Casals decodeerde
al pijpsabbelend,
het hiëroglyfenschrift
van de meesterpolyfonist,
die voor vele instrumenten
bijbels achterliet.
Pablo maakte de eerste opname
op platen van schellak,
al kringeltjes rook blazend.
In de historische opname hoor je,
behalve het knapperende haardvuur,
het gonzende genot van zijn cello,
als van een zomerhommel
verzonken in een bloemkern,
de verrukking van de speler
terwijl hij de een na de andere afgestofte schat
aan het licht brengt,
inspiratie lurkend uit zijn pijp.
Alsof Pablo zijn pijp stopte
met Bach’s notentextuur
om de essentie van deze tabak
te kunnen proeven.
Was zonder Casals deze bijbel
van de cello in rook opgegaan?
Zonder pijp was dit nooit gelukt.