Stil gebaar

Op een schijnbaar gewone dag liep er een zwart hondje achter Hoelang aan.
Het dier volgde hem als zijn schaduw, hij liep zelfs precies in de schaduw van Hoelangs lange gestalte waardoor je hem niet makkelijk opmerkte.
Hoelang had niets in de gaten toen hij in de avondschemering naar zijn vriend Oude Bast liep.
‘Zeg Hoelang, sinds wanneer heb je een hondje? ‘ vroeg Bast met zijn hoge stem.
Hoelang keek verrast om zich heen en vond in zijn schaduw een klein zwart hondje dat kwispelde.
‘Ik zie geen gezicht zo zwart is zijn snuit, geen oogjes’
Hoelang tilde het beestje op en zag dat zijn lange zwarte haar voor zijn oogjes hing.
‘Heb je een schaar, Oude Bast? , dan geven we hem een gezicht’ ‘Een kraai bestaat niet in de nacht’ zei Bast en gaf een snoeischaar.
Voorzichtig snoeide Hoelang het haar weg voor de oogjes, ze begonnen te glimmen bij het kaarslicht.
Het hondje rolde wellustig over de grond.
‘Kijk nou, deze jongen is een meisje’ wees Oude Bast naar het kale buikje.
‘Ben je verdwaald?’ vroeg Hoelang terwijl hij haar aaide.
Ze keek schuin omhoog.
‘Ze denkt vast dat jij haar baasje bent, Hoelang!’, ‘ ik zie haar al dagenlang achter je aanlopen’
‘Denk jij dat honden denken?’
‘Ik denk het wel, ze trekken vaak een frons in hun voorhoofd,met echte rimpels net als denkmensen!’
‘aha, denken is dus rimpels maken en scheef kijken’
‘Als rimpelingen in de vijver’
‘Wat, denk je nu ook al dat water denkt?’
‘Ach, het is niet ondenkbaar, zou dus kunnen’ zei Bast.

Hoelang fronsde zijn voorhoofd om te voelen hoe denken rimpels maakt en andersom, rimpels die zorgen baren.
Als voelend aan zijn voorhoofd probeerde hij aan het denken te denken en zich het leven van een denkmens voor te stellen… Intussen was de hond tegen Hoelangs voeten aan gaan liggen.
‘Wat denk je?’ vroeg Bast.
‘Als ik denk aan het water en voel mijn rimpels, het lijkt dan net alsof ik diep denk, maar dit mooie hondje moet toch van iemand zijn, iemand is haar kwijt en mist haar waarschijnlijk’ ‘Dat zou kunnen, maar ben jij van iemand?’
Hoelang vroeg zich af van wie hij was.
‘Niemand is toch van iemand’
Hoelang pakte het hondje op.
‘Waar kom je vandaan kleine, waar is je huis, zoek je baasje, dan volg ik je.’
Hij zette het op de grond, maar het verroerde zich niet.
‘Zo te zien heeft ze haar baasje gevonden, jij boft maar Hoelang’
‘Hoe noem je haar, Geen Gezicht?’
‘Ja, zolang we haar huis niet vinden heet ze GeenGezicht’
Samen vierden ze de komst van de kleine.
Hoelang liep op de tast naas huis, in de alomvattende duisternis was geen hond te zien, hij voelde de kleine tegen zijn been aanleunen.

In de komende dagen vroeg hij aan iedere voorbijganger van wie het hondje kon zijn, niemand wist het.

De volgende dag kwam Wolkenhoeder het dorp binnenlopen, zijn kudde bevolkte de nauwe straatjes van het Lifeng.
‘Hee, Hoelang, ik hoorde het van Malse Twijg dat jij mijn hond hebt gestolen’
‘Wat, is dit jouw hond? neem hem maar om je schapen te hoeden’
‘Welnee, ik ben blij dat je hem hebt gestolen, hij waakt niet over de schapen, hij slaapt bij ze middenin de kudde, veilig en warm’
‘Ik heb niets aan zo’n hond, dagenlang heb ik hem voorgeblaft, maar dat kon hij ook al niet, de schapen waren niet voor hem, ze liepen alle kanten op’

‘Het is een vrouwtje, Wolkenhoeder, maar als ze onbruikbaar is dan past ze misschien wel goed bij mij’
‘Aha, daarom, ze is te lief, ze luistert wel goed, maar ze doet nooit wat je zegt’
‘Dank je wel, voor dit onbedoelde geschenk’ zei Hoelang opgelucht.
‘Wat ga je nu met haar doen’ vroeg de herder nog.
‘Niets natuurlijk, het nutteloze laat zich nu eenmaal nergens voor gebruiken’

Geen gezicht bleek later doof te zijn en alleen gebarentaal te lezen.
Hoelang noemde haar nieuwe naam met een stil handgebaar.
Niemand wist hoe het hondje heette, een geheim tussen haar en haar baas.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *