Het houten hutje van meester Tandeloos stond midden in het landschap; het lag omringd door ‘zijn tuintje’ zoals hij dat noemde.
Het tuintje had geen hek. Er was wel ooit een hek geweest maar dat was omgevallen en lag nu plat, overwoekerd door wilde kruiden en bloemen.
Vaal Veulen vroeg op een zekere dag waarom er geen hek was rond ‘het tuintje’?
‘Er is wel een hek’, legde Tandeloos uit, ‘alleen dat werd zo moe van zichzelf, dat ze erbij is gaan liggen’.
‘Moe van zichzelf?’ ,vroeg Veulen.
‘Ja…om alles almaar tegen houden is erg vermoeiend…het ene binnen houden en het andere buiten houden’
‘Maar nu weet je niet waar de tuin begint of eindigt!’ ,vond Vaal Veulen.
‘Het hek is nu weg geworden, je kunt erover lopen…
‘Maar dan kunnen ook de wilde paarden en hazen uw bloemen en kruiden hier komen opeten’
‘Dat klopt, Veulen, ben jij ook niet zo komen aanlopen om vrij te kunnen grazen..?’
Vaal Veulen lachte en gaf toe dat geen hek voordelen had.
‘Kijk!’ ,Tandeloos wees rondom naar de verste verten, ‘daar begint mijn tuintje en hier eindigt het’ ,en legde zijn hand op de hartstreek.
Vaal Veulen bleef even stil…en vroeg: ‘Hoe kun je zo’n tuin beginnen?’
Tandeloos lachte hem toe, ‘Een goed begin is geen hek neerzetten!’