Er stond een spiksplinternieuwe dag voor de deur. Het had zijn licht nog aan… was net door de tunnel van de slaap gereden, die lange zwarte tunnel dwars door het hooggebergte van de nacht. De aanleg ervan had lang geduurd…jaren lang boren om de lichtdagen met elkaar te verbinden. Nu was het klaar, één rondlopend traject. Men kon nu door driehonderdvierenzestig tunnels het hele jaar rondrijden. Dat had de mens toch maar mooi geflikt.
Er was geen chauffeur die zei dat je moest instappen. Je dacht nog even: kan die dag niet zonder mij vertrekken? Voor je het wist zat je in de dag en was je onderweg. Je keek je ogen uit, wat een uitzicht rondom, wat een reis. En iedereen ging mee, zelfs alle doden, waar je ook keek daar zag je ze…ieder één, wat een onderneming. Het leek wel vakantie. Je las op een muur het gedicht, op weg naar de volgende slaaptunnel, het gedicht van nachtburgemeester J. Deelder…
’Het Heelal’
Hoe verder
je keek
hoe groter
het leek