De nacht kwam
ons aangewaaid
als zwarte wind
ging ze klam liggen
over ons witte laken
Ze kon de slaap niet
vatten dankzij de hitte,
uitgewaaid bleef ze
buiten adem
duister nazinderen
Met open ogen
droomden we
koortsachtig wakend
over haar windkinderen
die als vluchtige vleugjes
ronddwaalden over de aarde
Hoe haalde ze hen bijeen
tot volwassen stormen,
tot louterende orkanen
die voortrazend
al het vuil en wanen
van onze toveraarde
af zou blazen?
De wind van nacht.
lachte zacht:
‘Wat een dwazen…’
Mooi zeg, deze!…