Je wilde een bloem plukken als kind,
de bloem vloog weg…als vlinder.
Je huppelde achter de vlinder aan
met je netje ving je…steeds een bloem.
Nu je oud bent komt een vlinder zomaar
op je roze zonverbrande neus rusten.
Je kruipt soms als een rups door je bed,
je huid droogt uit alsof je traag verpopt.
Dromend vormt je nervengeest vleugels,
ze klapwieken aandachtig, dag en nacht.
Het vertrek wacht op volkomen windstilte
om de reis naar de zon, die bloem van licht.
De gevleugelde geest zal hoe hoger ze komt
wegsmelten in een poging de nectar te stelen.
Terwijl je opvliegt voel je het gezwiep achter je,
van het vlindernetje van een of andere gek.