Evolutie is zo slim en zo pragmatisch.
Is het niet geniaal om een ongeboren vogel gereedschap mee te geven om zijn eigen geboorte te bewerkstelligen?
Het ‘hulpeloze’ wezen breekt zelfstandig de eierschaal van binnen open met de ei-tand die op z’n snavel is gegroeid.
Het is alsof je een gevangene de sleutel van zijn cel meegeeft.
Er was eens — de wereld is een vreemd sprookje — een documentaire over een kleine gevangenis in Tibet, een oud schuurtje.
Gevangenen woonden daar samen met een boeddhistische monnik.
De deur stond gewoon open, op een kier.
Formeel was de monnik cipier.
Er was geen enkel onderscheid tussen hem en de gevangenen.
Hij onderwees hen de essentie van de Boeddha.
Ontsnappen was kennelijk geen optie, ze waren ervan doordrongen dat niemand ontsnapt aan het boeddhaschap.
Er zat voor hen dus weinig anders op dan niemand te worden.
Na de ontsnapping uit de gevangenis van de eierschaal valt de ei-tand van de snavel af.
Zodra het gereedschap overbodig is geworden, laat je het los.
L. Wittgenstein zei het mooi: “Je moet de ladder waarmee je omhooggeklommen bent weggooien.”
Eerst dacht men dat de mens zich van het dier onderscheidde omdat hij als enige instrumenten maakte, gereedschappen.
Inmiddels is gebleken dat veel dieren gereedschappen maken en gebruiken.
De ei-tand is een eenmalig aangeboren gereedschap, ‘bedacht’ door de ‘evolutie’.
De ladder-uitspraak van Wittgenstein heb ik altijd mooi gevonden en zinnig.
Als metafoor voor onderzoek vind ik het echter nog mooier om de ladder te gebruiken om af te dalen.
Onderzoeken, afdalen naar de bodem van dit bestaan.
Voor de onderzoeker zou een ei-tand handig zijn om door iedere bodem heen te breken.
Wat ligt daaronder?
Boeddha is de ei-tand die de mens heeft gekregen om elke schaal van zelfdefinitie te doorbreken.
Zo stuit je op de bodemloze bestaansgrond van het ondefinieerbare.