Zout

Mijn vader sprak soms tegen zijn eten als hij trek had. Bij het ontbijt tegen z’n gepelde eitje dat nog even nat in het zout gedrukt werd of tegen de ‘beste peer’ die hij zojuist zorgvuldig dun geschild had.

‘Zo kom jij maar eens hier, dan zal ik jou eens even het achterste van m’n tong laten zien…’

Als kind zag je dat dan voor je. Hoe dat hardgekookte eitje nieuwsgierig om zich heen keek in je vaders mond op zoek naar die horizon van de achterste tong. Of die sappige beste peer die ‘als een engeltje op zijn tong’ pieste.

Hij hield van zout, van zoute vis, sprotjes op witbrood. Toen ik het eens proefde had ik de hele dag dorst.

Moeder maakte uit liefde ongevraagd gehaktballetjes voor hem klaar, schepte voor hem op. Als ze even niet keek moffelde hij het balletje weg onder in de juskom, onder A.N.P.
Hij koos ervoor niet het achterste van zijn tong te laten zien of kon hij niet anders dan de kool en de geit sparen?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *